De Sinterklaasmoorden  2




In de oorlog waren sergeant de Boer en kapitein van Heemstra actief in de illegaliteit. De sergeant speelde een rol in het gewapend verzet en deinsde niet terug voor liquidaties. Na de bevrijding namen zij dienst in het leger en waren ingedeeld bij de staf van Prins Bernhard in Apeldoorn. In januari 1946 verhuisde hun eenheid naar Den Haag.

Evenals veel leden van het voormalige verzet waren zij ontevreden over de berechting van collaborateurs. Naar hun mening werden politieke delinquenten te licht bestraft en werden veel landverraders ten onrechte niet vervolgd. Zij vonden ook dat het communisme een groeiende invloed had in Nederland en dat communisten in het leger infiltreerden. Kapitein van Heemstra koesterde daarnaast een wrok tegen veel hoofdofficieren in het leger. Hij zag ze als behoudende militairen. Vooral zijn meerderen, Kolonel Dost en Overste Goedewagen zouden de opbouw van het leger saboteren. Het leger zou beter functioneren wanneer oudere officieren plaats zouden maken voor jongere. Van Heemstra was populair bij zijn manschappen en ging familiair met hen om.  Zij hadden volledig vertrouwen in hem. Kapitein van Heemstra deelde zijn opvattingen en frustraties regelmatig met zijn mensen.

In augustus 1945 gaf sergeant De Boer een lift aan een marine officier. Tijdens de rit klaagde De Boer over de slappe berechting van collaborateurs. De officier adviseerde hem contact op te nemen met een kapitein Gerritsen uit Almelo. De sergeant informeerde kapitein van Heemstra die vervolgens het contact legde. Een paar weken later werd in Apeldoorn vergaderd door kapitein Gerritsen, kapitein Van Heemstra, sergeant de Boer, enkele vooraanstaande personen uit de ex-illegaliteit uit het Noorden en een nog onderofficier. Zij bespraken het plan om te komen tot de oprichting van een organisatie die ten doel zou hebben het bestrijden van het communisme, het opsporen en aanbrengen van nog vrij zijnde collaborateurs en het voorkomen van een eventuele communistische staatsgreep. De ex-verzetsmensen uit het Noorden hadden allen een vaste baan en wilden alleen meewerken indien zij zouden worden betaald. Financiële middelen waren echter niet beschikbaar. De bijeenkomst kreeg geen vervolg.

In de maanden daarna voerde sergeant de Boer gesprekken met verschillende militairen en politiemensen over de op te richten organisatie. De gesprekken die kapitein van Heemstra en sergeant de Boer met medestanders hebben gevoerd, leverden geen concrete resultaten op. Niettemin was sergeant de Boer er van overtuigd dat er een breed gedragen organisatie bestond, waar hij en de kapitein deel vanuit maakten. Hij werd door deze overtuiging gesterkt door de uitspraken van kapitein van Heemstra dat hooggeplaatsten achter hen stonden en hen steunden. Het beeld van een grote organisatie werd versterkt doordat kapitein van Heemstra hem 400 exemplaren van een anticommunistisch blad "De Handgranaat" gaf om te verspreiden onder manschappen.

Kapitein van Heemstra bracht sergeant de Boer in contact met zijn vrienden Bakker en Luyendijk die werkzaam waren bij het Bureau Nationale Veiligheid (BNV). Daarnaast ontmoette hij sergeant  Stoutenburg van het BNV, die eigenlijk  F.C. Steyn heette, een ex-politieman uit Renkum.
Het Bureau Nationale Veiligheid was een voorloper van de AIVD en werd in 1945 opgericht. De BNV opereerde chaotisch. Het Hoofd van de BNV noemde de dienst een "nachtmerrie". Ex-illegale groepen die in het BNV waren geïncorporeerd bestreden elkaar. Voor bijna iedereen stond het eigenbelang voorop. Daarnaast was er een fundamenteel conflict tussen de leidinggevenden van de BNV.



volgende pagina
Bakker en Luyendijk vertelden sergeant de Boer dat Boer en Zwolsman uit Den Haag landverraders waren die hun straf waren ontlopen.
Boer zou in 1942 zes (sommigen spreken van 12) Engelandvaarders naar zijn vinkenbaan in Ockenburgh hebben gelokt. Het gebied werd afgezet door Duitse militairen en een Duitse soldaat vertelde een dag later dat de Engelandvaarders waren gearresteerd. Een van de Duitse militairen zou een onderscheiding hebben ontvangen voor deze arrestatie. Deze zou hebben gezegd dat Boer ook een onderscheiding verdiende omdat hij de Engelandvaarders had aangebracht. Na de oorlog heeft de Politieke Recherche Afdeling in Den Haag een onderzoek ingesteld naar Boer, maar vond geen aanleiding tot verdere stappen. Bakker vertelde sergeant De Boer dat uit de dossiers van de BNV bleek dat Boer wel degelijk schuldig was aan verraad. Boer zou ook contact hebben met ex-SS'ers. De sergeant die Boer niet kende en ook niets over hem wist, accepteerde het oordeel van Bakker.



F.G.J.Boer in de jaren dertig

Zwolsman, een zakenman uit Scheveningen, had een gecompliceerd oorlogsverleden. In 1942 legde hij contact met het verzet en schonk geld voor de illegale activiteiten en voor onderduikers. Hij raakte betrokken bij de handel in joods onroerend goed. Van het Sonderkommando Frank van de Duitse contra spionage, kreeg hij papieren dat hij voor de SD werkte en hij mocht met zijn auto door het hele land rijden. Zwolsman pleegde overvallen op zwarthandelaren en bunkerbouwers. Naar eigen zeggen deed hij dit om het verzet te helpen. Direct na de oorlog werd hij gearresteerd, maar na enkele maanden weer vrijgelaten. Voor velen was Zwolsman een collaborateur die ten onrechte niet was veroordeeld. In de jaren vijftig werd Zwolsman gerehabiliteerd. Beweerd wordt dat zijn goede relaties met vooraanstaande politici van de KVP hieraan debet waren.

Begin juni 1946 benaderde sergeant de Boer een van zijn motorordonnansen, korporaal Peterse en vertelde hem in vertrouwen dat er een organisatie bestond van belangrijke personen, hoge militairen, leden van het Bureau Nationale Veiligheid en van het politiekorps. Deze organisatie had het voornemen om mensen uit de weg te ruimen die het wettig gezag ondermijnden. De Boer vroeg Peterse om mee te doen aan de organisatie. Peterse stemde enthousiast in. Peterse had zich in de meidagen van 1940 onderscheiden door zijn moedig optreden. Hij kon nu, vond hij, als lid van de organisatie "goed nationaal werk" doen.
Zijn eerste opdracht was het schaduwen van Boer in Ockenburgh en hem vervolgens liquideren. In de tweede helft van juni 1946 zijn Peterse en sergeant Hogerhuis gewapend met stenguns bij de vogelbaan in Ockenburgh in een hinderlaag gaan liggen om Boer neer te schieten. De aanslag mislukte omdat Boer niet op kwam dagen. Peterse sprak sergeant de Boer aan over de mogelijkheid van een ander soort liquidatie, maar er werd geen nieuwe poging ondernomen.