De blauwe dood: cholera epidemieën in de 19e eeuw
De cholera komt van oorsprong voor in de Ganges Delta, in noordoosten van India. Epidemieën traden vaak op tijdens massa bedevaarten naar de heilige plekken langs de Ganges rivier, waar tienduizenden mensen verstoken waren van schoon water. Al in de zestiende eeuw schreven Portugezen over epidemieën in dit gebied.
In 1817 brak in Bengalen een grote epidemie uit die zich snel verspreidde door het Indiase subcontinent. Door de toegenomen handelsbetrekkingen, betere verbindingen en door militaire operaties breidde de ziekte zich voor het eerst uit buiten India. Sterk getroffen werden onder meer Rusland, China, Japan, het Midden Oosten, Nederlands Indië en de Oostkust van Afrika.
Dit was de eerste van de zes grote cholera pandemieën die zich in de negentiende eeuw voordeden. India leed het meeste door de cholera: tussen 1817 en de eerste wereldoorlog stierven tenminste 38 miljoen Indiërs aan deze ziekte.
Door de uitzonderlijk strenge winter van 1823-1824 breidde de epidemie zich niet uit naar Europa. De Nederlandse kranten plaatsten wel berichten over de ravages van de cholera. Nederlands Indië werd in 1821 door de cholera getroffen. Binnen enkele maanden stierven daar 125.000 mensen. Ook binnen de Nederlands-Indische gemeenschap vielen slachtoffers.
De vibrio cholerae bacterie
De tweede pandemie brak uit in 1826 in Bengalen. De ziekte verspreidde zich in alle richtingen. In 1829 had het de Oeral bereikt. De Russische soldaten die naar Polen waren gezonden op de opstand van 1830/31 neer te slaan, brachten de cholera mee. Vanuit Polen verspreidde de cholera zich snel over de rest van Europa. Emigranten brachten de ziekte naar de Verenigde Staten en Canada.
Op 25 juni 1832 bereikte de cholera Nederland toen een visserschip met een besmette bemanning in Scheveningen aanlegde. De ziekte verspreidde zich naar Den Haag en Rotterdam en van daar uit naar andere delen van het land.
Nederland werd in de negentiende eeuw geteisterd door vier cholera epidemieën: 1832-1833, 1848-1849, 1853-1855 en 1866-1867.
Kort gezegd is cholera een heftige, waterige diarree, gepaard gaande met braken, onlesbare dost en misselijkheid. Het lichaam droogt snel uit en de huid verschrompelt. De spieren verkrampen en haarvaten knappen, waardoor de huid blauw wordt. Vandaar de naam de blauwe dood. Van degenen die met de cholerabacterie werden besmet, werd tien tot twintig procent ziekte en ongeveer de helft daarvan stierf . De ziekte greep met grote snelheid om zich heen. Het was mogelijk dat iemand die in de loop van de dag cholera verschijnselen vertoonde, aan het eind van de middag overleed.
De cholera is een infectieziekte in de darmen veroorzaakt door een kommavormige bacterie, de vibrio cholerae, die in water leeft. De mens is de enige drager van de bacterie, die van mens tot mens wordt overdragen door het gebruik van water of voedsel dat besmet is door menselijke uitwerpselen. Maar dit was niet bekend toen de cholera de wereld teisterde. Het zou tot 1883 duren voordat de cholera bacterie werd ontdekt, door de Duitse medicus Robert Koch. Op dat moment waren de grootste cholera epidemieën al voorbij.
De cholera trof niet iedereen in dezelfde mate. Het waren vooral de armen in de stad die de ziekte kregen. In de negentiende eeuw nam de trek naar de stad sterk toe en de bevolking groeide sterk. Zo nam in Rotterdam de bevolking van 78.000 in 1840 toe tot 115.534 in 1865. Steeds meer mensen woonden daardoor opeengepakt in kleine ruimtes, zonder eigen toilet of water. Het huisvuil hoopte zich op in de smalle steegjes. De hygiënische toestand in de arme buurten was dramatisch slecht. Drinkwater werd gehaald uit grachten en vervuilde putten. De armen deden hun behoefte op emmers of tonnetjes, die met veel mensen moesten worden gedeeld en die in de grachten of straatgoten werden geleegd.
Veel welgestelden schreven de verspreiding van de cholera niet toe aan armoede, maar aan het, naar hun mening, onmatig en onzedelijk gedrag van de armen. Anderen zagen de ziekte als een straf van God.
Bij de epidemie in 1832, maar ook bij de volgende epidemieën stonden de autoriteiten en de medici eigenlijk met lege handen. Doordat men de oorzaak van de ziekte niet kende waren er geen effectieve middelen om een epidemie te voorkomen en de ziekte te bestrijden. Allerlei uiteenlopende middelen werden gepropageerd. Zo adviseerde een Utrechtse arts geen contact te hebben met cholerapatiënten en als dat toch gebeurde dan moest men nieuwe kleding aantrekken, zich wassen met azijn en water, de mond spoelen, een glas rode wijn drinken en met een pijp of sigaar in de buitenlucht gaan wandelen. Ook werd door artsen gewaarschuwd voor het eten van pruimen, komkommers, meloen en garnalen. Vanwege het onvermogen van de artsen, was het ook een gouden tijd voor kwakzalvers. Geen van de aangeboden middelen hielp.
Het blauwe gezicht van een cholerapatient
In de steden werden choleracommissies ingesteld die probeerden de epidemie te beheersen en die hulp gaven aan getroffenen. Middelen daarvoor werden beschikbaar gesteld door de lokale overheden en door giften van inwoners. Er werden gebouwen ingericht als tijdelijke ziekenhuizen voor cholerapatiënten. Zo werd in Gouda een kazerne tot choleraziekenhuis en in de Lakenhal in Leiden werd ruimte gemaakt voor cholerapatiënten. Veel aandacht bestond voor de verzorging van de zieken. In Groningen zag de choleracommissie als volstrekt noodzakelijke hulp aan choleralijders: thuisverpleging, voedsel en kleding, beddengoed en stro, woningreiniging, bewassing, vervoer naar het ziekenhuis en het afleggen van de overledenen. Hulpverleners waren 12 uur per dag aanwezig. Overleed de patiënt thuis dan maakte de hulpverlener de hele woning schoon, witte de muren en voorzag de slaapplaatsen van nieuw beddengoed en stro. Niettemin overleden in Groningen in 1866 alleen al 1525 mensen aan de cholera.
Cholerapatienten in ziekenhuis
In de tweede helft van de negentiende eeuw begon het besef langzaam door te dringen dat de cholera iets te maken had met de erbarmelijke omstandigheden waarin de armen moesten leven. Dit was vooral te danken aan een groep progressieve artsen, de zogenaamde hygiënisten. Zij geloofden dat de ziekte werd veroorzaakt door miasma. Dit zouden giftige uitwasemingen zijn van rottende stoffen uit de grond, afval en vervuild grachtwater. Die uitwasemingen zouden zich in het lichaam omzetten in smetstoffen die de mens ziek maakten. Zij geloofden niet dat een bacterie de cholera veroorzaakte.
Hoewel zij een onjuiste oorzaak zagen voor de uitbraak van de cholera en andere ziekten, pleitten zij voor riolering, beter drinkwatervoorziening, vuilophaal en vele andere maatregelen om de volksgezondheid te verbeteren. Maatregelen die zeer effectief zouden blijken voor de beteugeling van de cholera.
Deze maatregelen zouden pas op grote schaal na de laatste choleraepidemie worden uitgevoerd . Het beschikbaar komen van schoon drinkwater is waarschijnlijk de belangrijkste factor in het terugdringen van de cholera.
Tussen 1832 en 1868 stierven in Nederland 65.614 mensen aan de cholera. Waarvan 10.054 tijdens de epidemie van 1832-1833, 22.460 in de periode1848-1849, 7.909 in 1853-1955 en in de laatste epidemie van 1866-1867: 21.286. Van alle sterfgevallen vond 75% plaats Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht.
De laatste cholera pandemie van de negentiende eeuw (1881-1896) veroorzaakte geen epidemie meer in Nederland